Tot eind 2025 is de voortdurende genocide in Gaza uitgegroeid tot een van de meest kritieke en verwoestende crises van de 21e eeuw. De aanhoudende en systematische aard van de militaire campagne van Israël – gekenmerkt door de vernietiging van civiele infrastructuur, de obstructie van voedsel-, water- en medische voorzieningen, en de massale slachting van burgers – heeft geleid tot een diepgaande herwaardering van de internationale rechtsorde.
Een groeiend aantal internationale actoren, waaronder staten, intergouvernementele instellingen, VN-mechanismen en maatschappelijke organisaties, beschrijft de acties van Israël in Gaza nu als genocide binnen het juridische kader van het Verdrag ter voorkoming en bestraffing van genocide (1948). Dit kader is niet slechts een verbale veroordeling, maar een juridische karakterisering gebaseerd op de verplichtingen van het verdrag, juridische processen en de bevindingen van geloofwaardige onderzoeken.
De onderstaande lijst identificeert de staten, intergouvernementele instellingen en organisaties die de acties van Israël in Gaza officieel hebben aangeduid als genocide of hebben verwezen naar het Genocideverdrag in deze context:
Deze ongekende consensus – die actoren uit het mondiale Zuiden en Noorden omvat, en staats-, institutionele en academische grenzen overschrijdt – markeert een verschuiving in het internationale begrip van verantwoordelijkheid en preventie. Voor het eerst in het tijdperk na de Tweede Wereldoorlog is het Genocideverdrag door talrijke soevereine staten geactiveerd tegen een voortdurende genocide, vergezeld van aanzienlijke juridische vooruitgang bij het ICJ.
De cumulatieve bevindingen van staten, intergouvernementele instellingen en VN-mechanismen dat de voortdurende campagne van Israël in Gaza gelijkstaat aan genocide, roepen niet alleen morele zorgen op, maar activeren een geloofwaardig en dringend juridisch risico, dat de collectieve verantwoordelijkheid van de VN verplicht om genocide te voorkomen. Op grond van artikelen 1, 2(2) en 24 van het Handvest van de Verenigde Naties heeft de Veiligheidsraad een juridische verplichting om het behoud van internationale vrede en veiligheid en de naleving van fundamentele beginselen van het internationaal recht te waarborgen.
Het Genocideverdrag legt een universele verplichting vast om genocide te voorkomen en te bestraffen, wat een bindende norm (jus cogens) weerspiegelt.
Verdrag ter voorkoming en bestraffing van genocide (1948) * Artikel 1: “De verdragsluitende partijen bevestigen dat genocide… een misdrijf is onder internationaal recht en verbinden zich ertoe dit te voorkomen en te bestraffen.”
In de zaak Bosnië en Herzegovina tegen Servië en Montenegro (2007) heeft het Internationaal Gerechtshof vastgesteld dat de verplichting om genocide te voorkomen “ontstaat op het moment dat een staat op de hoogte is, of normaal gesproken op de hoogte zou moeten zijn, van het bestaan van een reëel risico.”
Internationaal Gerechtshof, Bosnië tegen Servië (vonnis, 26 februari 2007) * “De verplichting van een staat om genocide te voorkomen en de daaraan verbonden verplichting om te handelen, ontstaat op het moment dat de staat op de hoogte is, of normaal gesproken op de hoogte zou moeten zijn, van het bestaan van een reëel risico op genocide.”
Daarom, wanneer er geloofwaardig bewijs van genocide bestaat – zoals bevestigd door de voorlopige maatregelen van het ICJ, VN-onderzoeksmechanismen en de bevindingen van verschillende staten en mensenrechtenorganisaties – is de Veiligheidsraad, en in het bijzonder zijn permanente leden, juridisch verplicht om te handelen om genocide te voorkomen. De primaire verantwoordelijkheid van de Veiligheidsraad om internationale vrede en veiligheid te handhaven, op grond van artikel 24(1) van het Handvest, en zijn unieke vermogen om collectief namens alle lidstaten op te treden, maken deze verplichting bijzonder bindend voor de Raad. Wanneer geloofwaardige instellingen – inclusief het ICJ zelf – vaststellen dat er een plausibel risico op genocide bestaat, is de Raad juridisch verplicht om te handelen om dit te voorkomen.
Ondanks het overweldigende bewijs en de bindende juridische verplichtingen die voortvloeien uit het Genocideverdrag (1948) en het Handvest van de Verenigde Naties, hebben de Verenigde Staten herhaaldelijk hun vetorecht gebruikt om te verhinderen dat de Veiligheidsraad actie onderneemt tegen wat het ICJ heeft beschreven als een plausibele genocide. Sinds oktober 2023 heeft Washington zijn veto minstens zeven keer gebruikt om resoluties te blokkeren die gericht waren op het opleggen van een humanitair staakt-het-vuren, het faciliteren van humanitaire toegang of het eisen van naleving van internationaal humanitair recht. Al deze resoluties weerspiegelden dringende oproepen van de Secretaris-Generaal, het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Zaken (OCHA) en het VN-Agentschap voor Hulpverlening en Werken voor Palestijnse Vluchtelingen (UNRWA), naast de bevindingen van onafhankelijke onderzoeksmechanismen, maar werden geblokkeerd door de eenzijdige oppositie van een permanent lid.
Het eerste veto vond plaats in oktober 2023, toen een resolutie die opriep tot een onmiddellijk humanitair staakt-het-vuren na de eerste bombardementen van Israël en de burgerdoden in Gaza werd geblokkeerd. De daaropvolgende veto’s – in december 2023, februari 2024, april 2024, juli 2024, december 2024 en maart 2025 – volgden een consistent en opzettelijk patroon. Telkens wanneer de Veiligheidsraad probeerde zijn verantwoordelijkheid onder het Handvest om internationale vrede en veiligheid te handhaven na te komen, gebruikten de Verenigde Staten hun veto om Israël te beschermen tegen verantwoordelijkheid en collectieve acties te verhinderen die bedoeld waren om burgerlevens te beschermen.
Het Handvest is een coherent en geïntegreerd juridisch kader, waarin alle artikelen dezelfde normatieve status hebben en in harmonie met elkaar moeten worden geïnterpreteerd. Er bestaat geen interne hiërarchie tussen de artikelen; integendeel, elk artikel moet worden begrepen in zijn context, op een systematische en teleologische manier, dat wil zeggen, rekening houdend met de algemene doelen en beginselen zoals uiteengezet in de artikelen 1 en 2 van het Handvest. Deze systematische interpretatie is herhaaldelijk bevestigd door het ICJ en de juridische organen van de VN om te waarborgen dat het Handvest functioneert als een verenigd en ondeelbaar instrument voor wereldwijd bestuur, in plaats van een verzameling van afzonderlijke bevoegdheden of privileges.
Het interpretatiekader zoals vastgelegd in het Verdrag van Wenen inzake het recht der verdragen (1969) is gelijk en volledig van toepassing op het Handvest van de Verenigde Naties. Hoewel het Handvest het Verdrag van Wenen voorafgaat, waren de daarin vastgelegde interpretatiebeginselen al gevestigd als gewoonterechtelijk internationaal recht ten tijde van de opstelling van het Handvest en later bevestigd in de jurisprudentie van het ICJ. Daarom moet het Handvest te goeder trouw, in het licht van zijn doelen en doelstellingen, en als een coherent geheel worden geïnterpreteerd.
Verdrag van Wenen inzake het recht der verdragen (1969) * Artikel 26 (Verplichting om verdragen na te komen): “Elk verdrag dat van kracht is, bindt de partijen en moet te goeder trouw worden uitgevoerd.” * Artikel 31(1): “Een verdrag moet te goeder trouw worden geïnterpreteerd in overeenstemming met de gewone betekenis die aan de termen van het verdrag moet worden toegekend in hun context en in het licht van zijn doel en doelstelling.” * Artikel 31(3)(c): “Rekening moet worden gehouden met elke relevante regel van internationaal recht die van toepassing is in de relaties tussen de partijen.”
Daarom mogen de aan de Veiligheidsraad verleende bevoegdheden, inclusief het vetorecht, niet worden geïnterpreteerd of toegepast op een manier die in strijd is met de doelen en doelstellingen van het Handvest.
Hoewel artikel 27(3) van het Handvest van de Verenigde Naties het vetorecht verleent aan de permanente leden van de Veiligheidsraad, is deze bevoegdheid niet absoluut. Deze moet strikt worden uitgeoefend in overeenstemming met de doelen en beginselen van het Handvest (artikelen 1 en 24) en te goeder trouw (artikel 2(2)). Als orgaan met de primaire verantwoordelijkheid voor het handhaven van internationale vrede en veiligheid, is de Veiligheidsraad juridisch verplicht om zijn taken uit te voeren in overeenstemming met deze verplichtingen.
Op grond van artikel 24(1) oefent de Veiligheidsraad zijn bevoegdheden uit namens alle lidstaten van de Verenigde Naties. Deze delegatie van bevoegdheden legt een fiduciaire verplichting op aan alle leden – en in het bijzonder aan de permanente leden met vetorecht – om te handelen in overeenstemming met de fundamentele doelen van het Handvest en te goeder trouw. De artikelen 1, 2(2) en 24(2), in combinatie met artikel 24(1), ondersteunen het beginsel dat het vetorecht niet mag worden gebruikt om de collectieve verantwoordelijkheid van de Veiligheidsraad om internationale vrede en veiligheid te handhaven te belemmeren.
Het Handvest legt duidelijke procedurele beperkingen op aan het vetorecht door middel van artikel 27(3), dat bepaalt dat een partij bij een geschil zich dient te onthouden van stemmen bij besluiten onder Hoofdstuk VI. Deze bepaling belichaamt het fundamentele beginsel van neutraliteit in de besluitvorming van de Veiligheidsraad. Wanneer een permanent lid aanzienlijke militaire, economische of logistieke steun biedt aan een partij in een gewapend conflict, kan dat lid redelijkerwijs worden beschouwd als een partij bij het geschil en is het derhalve juridisch verplicht om zich te onthouden van stemmen.
Handvest van de Verenigde Naties * Artikel 1(1): “De internationale vrede en veiligheid handhaven, en daartoe: effectieve collectieve maatregelen nemen voor de preventie en verwijdering van bedreigingen van de vrede, en voor de onderdrukking van daden van agressie of andere schendingen van de vrede, en door vreedzame middelen, en in overeenstemming met de beginselen van gerechtigheid en internationaal recht, het bereiken van een schikking of oplossing van internationale geschillen of situaties die tot een schending van de vrede zouden kunnen leiden.” * Artikel 2(2): “Alle Leden, om aan allen de rechten en voordelen te waarborgen die voortvloeien uit hun lidmaatschap, moeten te goeder trouw de verplichtingen nakomen die zij hebben aanvaard in overeenstemming met dit Handvest.” * Artikel 24(1): “Om een snelle en effectieve actie van de Organisatie te waarborgen, verlenen haar Leden aan de Veiligheidsraad de primaire verantwoordelijkheid voor het handhaven van internationale vrede en veiligheid en komen overeen dat de Veiligheidsraad bij het uitvoeren van de taken die met deze verantwoordelijkheid verband houden, namens hen handelt.” * Artikel 24(2): “Bij het uitvoeren van deze taken handelt de Veiligheidsraad in overeenstemming met de Doelen en Beginselen van de Verenigde Naties. De specifieke bevoegdheden die aan de Veiligheidsraad zijn verleend voor de uitvoering van deze taken zijn vastgelegd in de Hoofdstukken VI, VII, VIII en XII.” * Artikel 27(3): “Bij besluiten onder Hoofdstuk VI en artikel 52(3) dient een partij bij een geschil zich te onthouden van stemmen.”
De artikelen 1, 2(2), 24(1)–(2) en 27(3), geïnterpreteerd in overeenstemming met de artikelen 31–33 van het Verdrag van Wenen inzake het recht der verdragen, geven aan dat het vetorecht geen onbeperkt privilege is, maar een voorwaardelijke bevoegdheid die door de internationale gemeenschap is toevertrouwd. Het gebruik van deze bevoegdheid op een oneerlijke manier, voor doeleinden die in strijd zijn met de doelen van het Handvest, of op een manier die de primaire verantwoordelijkheid van de Raad belemmert, vormt een misbruik van recht en een ultra vires-handeling. Dergelijke veto’s hebben geen juridisch effect binnen het kader van het Handvest en zijn in strijd met de jus cogens-normen met betrekking tot de preventie van genocide en de bescherming van burgers.
De verantwoordelijkheid van de Veiligheidsraad om internationale vrede en veiligheid te handhaven, zoals vastgelegd in artikelen 1 en 24, omvat inherent de verplichting om internationaal recht te respecteren en gruweldaden te voorkomen die de stabiliteit van internationale betrekkingen bedreigen. Het mandaat van de Raad is geen politiek recht, maar een juridisch fiduciair mandaat dat namens alle lidstaten wordt uitgeoefend en onderworpen is aan de doelen en beginselen van het Handvest. Wanneer een permanent lid het vetorecht gebruikt om acties te verhinderen die bedoeld zijn om genocide, misdaden tegen de menselijkheid of ernstige schendingen van de Verdragen van Genève te voorkomen of aan te pakken, vormt een dergelijke actie een misbruik van het vetorecht en een ultra vires-handeling binnen het kader van het Handvest.
In dergelijke gevallen wordt de interpretatieve rol van het Internationaal Gerechtshof cruciaal. Op grond van artikel 36 van zijn Statuut kan het Hof contentieuze jurisdictie uitoefenen als lidstaten een geschil voorleggen met betrekking tot de interpretatie of toepassing van het Handvest of het Genocideverdrag. Daarnaast kunnen de Algemene Vergadering, de Veiligheidsraad en andere geautoriseerde VN-organen, op grond van artikel 65 van het Statuut van het Hof en artikel 96 van het Handvest, een adviesopinie vragen om de juridische implicaties van het gebruik van het vetorecht in specifieke contexten te verduidelijken. Hoewel adviesopinies formeel niet bindend zijn, vormen zij een gezaghebbende interpretatie van het Handvest en hebben zij aanzienlijk gewicht in de praktijk van de VN.
Handvest van de Verenigde Naties * Artikel 96(1): “De Algemene Vergadering of de Veiligheidsraad kan een adviesopinie van het Internationaal Gerechtshof vragen over elke juridische kwestie.”
Hoewel het Internationaal Gerechtshof (ICJ) niet de bevoegdheid heeft om beslissingen of veto’s van de Veiligheidsraad rechtstreeks te vernietigen, heeft het Hof het recht om het Handvest van de Verenigde Naties te interpreteren en de juridische gevolgen van onder het Handvest genomen acties te bepalen. Als het voornaamste gerechtelijke orgaan van de Verenigde Naties (artikel 92 van het Handvest), oefent het Hof gerechtelijke en adviserende functies uit die kwesties omvatten met betrekking tot de interpretatie van het Handvest en de wettigheid van acties van VN-organen. Daarom kan het Hof in beginsel bevestigen dat een veto dat oneerlijk of in strijd met de doelen en beginselen van het Handvest wordt gebruikt, geen juridisch effect heeft, en dat de betreffende resolutie substantieel wordt geacht te zijn aangenomen.
In de praktijk stelt deze beslissing andere leden van de Veiligheidsraad in staat om een veto dat in strijd met het Handvest wordt gebruikt als zonder juridisch effect te beschouwen, waardoor de Raad de resolutie substantieel kan aannemen. Een dergelijk veto zou worden beschouwd als nietig ab initio – niet in staat om de collectieve verantwoordelijkheid van de Raad om internationale vrede en veiligheid te handhaven teniet te doen.
De crisis die door de genocide in Gaza aan het licht is gebracht, toont aan dat de verlamming van de Verenigde Naties niet voortkomt uit een falen van haar oprichtingsdocumenten, maar uit hun interpretatie en toepassing. Het onvermogen van de Veiligheidsraad om te handelen in het licht van een plausibele genocide, zoals beschreven door het ICJ en de eigen onderzoeksmechanismen van de VN, komt niet voort uit een gebrek aan juridische bevoegdheid, maar uit het misbruik van het vetorecht door een permanent lid dat handelt in strijd met de doelen van het Handvest.
Hoewel oproepen tot hervorming van het Handvest moreel overtuigend zijn, blijven ze op lange termijn onbereikbaar vanwege de procedurele obstakels van artikel 108, dat de goedkeuring vereist van degenen die het meeste belang hebben bij het behouden van hun privileges. Daarom ligt de oplossing niet in een onbereikbare herschrijving van het Handvest, maar in een interpretatie gebaseerd op het recht van verdragen en de interne logica van het Handvest.
De eerste en meest dringende stap is het vragen van een adviesopinie van het Internationaal Gerechtshof (ICJ) over de wettelijkheid en beperkingen van het vetorecht op grond van artikel 27(3). Een dergelijke opinie wijzigt het Handvest niet, maar interpreteert het in overeenstemming met het Verdrag van Wenen inzake het recht der verdragen en de bindende normen van internationaal recht, en bevestigt dat het vetorecht – net als alle bevoegdheden die door het Handvest worden verleend – onderworpen is aan te goeder trouw, doelen en doelstellingen, en jus cogens-verplichtingen.
Op grond van artikel 96(1) van het Handvest van de Verenigde Naties en artikel 65 van het Statuut van het ICJ hebben zowel de Algemene Vergadering als de Veiligheidsraad de bevoegdheid om een adviesopinie te vragen over elke juridische kwestie. Elk pad biedt verschillende maar complementaire mogelijkheden om de organisatie de juridische beperkingen van het vetorecht te laten verduidelijken.
Het pad van de Algemene Vergadering biedt een duidelijke en veilige route, aangezien een dergelijke resolutie slechts een eenvoudige meerderheid vereist en niet onderworpen is aan het vetorecht, waardoor het de meest praktische en procedureel veilige weg is om juridische duidelijkheid te verkrijgen, vooral wanneer de Veiligheidsraad verlamd is.
Echter, ook de Veiligheidsraad heeft de bevoegdheid om een dergelijke opinie te vragen. De vraag is of het vetorecht van een permanent lid kan verhinderen dat de Raad een juridisch advies vraagt over de beperkingen van zijn eigen bevoegdheden. Op grond van artikel 27(2) van het Handvest worden beslissingen van de Veiligheidsraad over procedurele kwesties genomen met een bevestigende meerderheid van negen leden en zijn niet onderworpen aan het vetorecht. Een resolutie om een adviesopinie te vragen – omdat deze geen substantiële rechten of verplichtingen oplegt – valt duidelijk binnen deze procedurele categorie.
Handvest van de Verenigde Naties * Artikel 27(2): “Beslissingen van de Veiligheidsraad over procedurele kwesties worden genomen met een bevestigende meerderheid van negen leden.”
Het precedent Namibië (S/RES/284 (1970)) ondersteunt deze interpretatie: de vraag van de Raad om een adviesopinie over de juridische gevolgen van de aanwezigheid van Zuid-Afrika in Namibië werd beschouwd als een procedurele beslissing en aangenomen zonder veto. Evenzo heeft een resolutie om een adviesopinie te vragen over de beperkingen van het vetorecht betrekking op de institutionele procedures van de Raad zelf en is geen substantiële actie die de rechten of verplichtingen van staten beïnvloedt.
Daarom kan de Veiligheidsraad legitiem een resolutie aannemen die een adviesopinie van het ICJ vraagt over de beperkingen van het vetorecht als een procedurele stemming, die slechts negen bevestigende stemmen vereist en niet onderworpen is aan het vetorecht. Zodra het verzoek is ingediend, is het aan het ICJ om te beslissen of het verzoek wordt geaccepteerd. Door dit te doen, bevestigt het Hof impliciet dat de kwestie procedureel is en binnen zijn jurisdictie valt – waardoor de kwestie van de beperkingen van het vetorecht wordt opgelost door middel van recht, in plaats van politiek, voor zover zijn jurisdictie dat toelaat.
Dit pad zorgt ervoor dat geen enkel permanent lid eenzijdig kan verhinderen dat de Verenigde Naties een juridische interpretatie van haar oprichtingsdocument vraagt. Het respecteert ook het beginsel van effectiviteit onder het Verdrag van Wenen – namelijk dat elk verdrag moet worden geïnterpreteerd op een manier die zijn doelen en doelstellingen volledig effect geeft. Het toestaan van een veto om een verzoek om juridische verduidelijking van de wettelijkheid van het veto zelf te verhinderen, zou een logische en juridische paradox creëren die de coherentie van het Handvest en de integriteit van de internationale rechtsorde zou ondermijnen.
Daarom bieden zowel de Algemene Vergadering als de Veiligheidsraad complementaire juridische wegen om een adviesopinie van het ICJ te vragen. Het pad van de Algemene Vergadering is procedureel veilig; het pad van de Veiligheidsraad is juridisch verdedigbaar onder het Handvest en het recht der verdragen. Beide wegen bereiken hetzelfde fundamentele doel: verduidelijken dat het vetorecht niet legitiem kan worden gebruikt om de preventie van genocide te verhinderen of de doelen van de Verenigde Naties te frustreren.
Door dit proces zet de organisatie een belangrijke stap in de richting van het herstellen van haar geloofwaardigheid – door te bevestigen dat haar gezag voortkomt uit de suprematie van het internationaal recht, niet uit macht. De rechtsstaat, niet politiek privilege, zou het meest krachtige orgaan van de Verenigde Naties moeten leiden. Alleen door dit beginsel te bevestigen, kan de organisatie haar fundamentele doel herstellen: toekomstige generaties redden van de gesel van oorlog.
De Verenigde Naties staan momenteel voor een moment van diepgaande herwaardering. De voortdurende genocide in Gaza heeft lacunes in de internationale rechtsorde aan het licht gebracht – niet in de ontoereikendheid van haar normen, maar in het onvermogen van haar instellingen om deze af te dwingen. Het verbod op genocide, vastgelegd in het Verdrag ter voorkoming en bestraffing van genocide (1948) en erkend als een jus cogens-norm, bindt alle staten en alle VN-organen zonder uitzondering. Desondanks blijft, ondanks formele uitspraken van het ICJ en overweldigend bewijs, het belangrijkste orgaan van de organisatie voor het handhaven van vrede en veiligheid verlamd door het misbruik van het vetorecht.
Deze verlamming is geen onvermijdelijk kenmerk van internationale politiek; het is een mislukking van bestuur en een verraad van juridisch vertrouwen. De permanente leden van de Veiligheidsraad houden hun gezag namens alle lidstaten op grond van artikel 24(1) van het Handvest. Deze macht is geen eigendom, maar een vertrouwen. Wanneer het vetorecht wordt gebruikt om een voortdurende genocide te beschermen of humanitaire bescherming te verhinderen, houdt het op een instrument te zijn voor het handhaven van vrede en wordt het een instrument van straffeloosheid. Een dergelijk gebruik is ultra vires – buiten de bevoegdheid die door het Handvest wordt verleend – en in strijd met zowel de letter als de geest van het Handvest.
Uiteindelijk hangt het vermogen van de Verenigde Naties om haar legitimiteit te herstellen af van haar bereidheid om haar eigen wetten af te dwingen. Het herstellen van geloofwaardigheid gaat niet alleen om het aannemen van resoluties of rapporten; het gaat om het heruitlijnen van de organisatie met de rechtvaardige beginselen van haar oprichting – vrede, gerechtigheid, gelijkheid en bescherming van mensenlevens. De genocide in Gaza zal het erfgoed van dit tijdperk bepalen, niet alleen voor de direct betrokken staten, maar voor het gehele internationale systeem.
De geloofwaardigheid van de Verenigde Naties en de integriteit van het internationaal recht hangen af van deze keuze.
Deze ontwerpresolutie wordt te goeder trouw en uit noodzaak ingediend, met verwijzing naar de beginselen die door de eeuwen heen zijn opgebouwd in de grote juridische tradities van de wereld, die bevestigen dat macht moet worden gebruikt met integriteit, gerechtigheid en respect voor mensenlevens.
Het wordt aangeboden als een facilitering en hulpmiddel voor elke lidstaat of groep van lidstaten die, via de Algemene Vergadering, een juridische en constructieve weg zoeken om de beperkingen van het vetorecht te verduidelijken op grond van artikel 27(3) van het Handvest van de Verenigde Naties, in overeenstemming met het interpretatiekader van het Verdrag van Wenen inzake het recht der verdragen en het Verdrag ter voorkoming en bestraffing van genocide (1948).
Deze ontwerpresolutie is niet bindend en claimt geen eigendom. Het is ontworpen om aanpasbaar, wijzigbaar of uitbreidbaar te zijn door elke staat of delegatie naar behoefte om internationale vrede en de doelen van de Verenigde Naties te bevorderen.
Het wordt ingediend met de overtuiging dat, wanneer politieke hervorming onbereikbaar blijft, juridische interpretatie de veiligste weg is om de geloofwaardigheid van de Verenigde Naties te herstellen en de suprematie van het internationaal recht boven macht te bevestigen.
De Algemene Vergadering,
Herinnerend aan de doelen en beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties,
Bevestigend dat de lidstaten, op grond van artikel 24(1) van het Handvest, de primaire verantwoordelijkheid voor het handhaven van internationale vrede en veiligheid aan de Veiligheidsraad verlenen en overeenkomen dat de Veiligheidsraad bij het uitvoeren van de taken die met deze verantwoordelijkheid verband houden, namens hen handelt,
Erkennend dat alle leden, om aan allen de rechten en voordelen te waarborgen die voortvloeien uit hun lidmaatschap, te goeder trouw de verplichtingen moeten nakomen die zij hebben aanvaard in overeenstemming met dit Handvest, op grond van artikel 2(2),
Noterend dat, op grond van artikel 27(3) van het Handvest, een partij bij een geschil zich dient te onthouden van stemmen bij besluiten onder Hoofdstuk VI en artikel 52(3),
Herinnerend dat, op grond van artikel 96(1) van het Handvest en artikel 65 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof, de Algemene Vergadering de bevoegdheid heeft om een adviesopinie te vragen over elke juridische kwestie,
Bevestigend dat het Verdrag ter voorkoming en bestraffing van genocide (1948) (“Genocideverdrag”) een universele verplichting en een jus cogens-verplichting vastlegt en zich verbindt tot het voorkomen en bestraffen van genocide,
Noterend de uitspraken van het Internationaal Gerechtshof, in het bijzonder in de zaak Toepassing van het Verdrag ter voorkoming en bestraffing van genocide (Bosnië en Herzegovina tegen Servië en Montenegro) (vonnis, 26 februari 2007), die vaststelde dat de verplichting om genocide te voorkomen ontstaat wanneer een staat op de hoogte is, of normaal gesproken op de hoogte zou moeten zijn, van het bestaan van een reëel risico,
Erkennend dat het Verdrag van Wenen inzake het recht der verdragen (1969) het gewoonterechtelijk internationaal recht met betrekking tot de interpretatie en uitvoering van verdragen weerspiegelt, inclusief de beginselen van te goeder trouw, doel en doelstelling en effectiviteit (artikelen 26 en 31–33),
Noterend dat het gebruik van het vetorecht in overeenstemming moet zijn met de doelen en beginselen van het Handvest, het algemeen internationaal recht en de jus cogens-normen, en dat misbruik van recht geen juridisch effect heeft,
Zich zorgen makend dat het gebruik van het vetorecht om acties te verhinderen die bedoeld zijn om genocide, misdaden tegen de menselijkheid of ernstige schendingen van internationaal humanitair recht te voorkomen of te beëindigen, de capaciteit van de Raad om zijn verantwoordelijkheid na te komen kan ondermijnen en de geloofwaardigheid van de organisatie kan schaden,
Besluitend om, door middel van recht, de beperkingen van het vetorecht en de juridische gevolgen ervan in dergelijke gevallen te verduidelijken op grond van artikel 27(3),
Besluit, op grond van artikel 96(1) van het Handvest van de Verenigde Naties en artikel 65 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof, een adviesopinie te vragen van het Internationaal Gerechtshof over de juridische kwesties uiteengezet in Bijlage A van deze resolutie;
Verzoekt de Secretaris-Generaal om deze resolutie, samen met Bijlagen A–C, onmiddellijk door te sturen naar het Internationaal Gerechtshof en om het Hof de feiten en juridische documentatie te verstrekken zoals uiteengezet in Bijlage C;
Nodigt de lidstaten, de Veiligheidsraad, de Economische en Sociale Raad, de Mensenrechtenraad, het Internationaal Strafhof (binnen zijn mandaat) en de relevante organen, eenheden en mechanismen van de VN uit om schriftelijke verklaringen in te dienen bij het Hof over de kwesties uiteengezet in Bijlage A, en machtigt de Voorzitter van de Algemene Vergadering om namens de Vergadering een institutionele verklaring in te dienen;
Verzoekt het Internationaal Gerechtshof om, voor zover mogelijk, prioriteit te geven aan deze kwestie en een tijdschema vast te stellen voor schriftelijke verklaringen en mondelinge hoorzittingen dat consistent is met de inherente urgentie van de **jus cogens*-normen en de verplichting om genocide te voorkomen**;
Nodigt de Veiligheidsraad uit om, in afwachting van de adviesopinie, zijn praktijken met betrekking tot het vetorecht te herzien in het licht van de artikelen 1, 2(2), 24 en 27(3) van het Handvest, het Genocideverdrag en het Verdrag van Wenen inzake het recht der verdragen;
Besluit om in de voorlopige agenda van de volgende zitting een punt op te nemen getiteld “Vervolg op de adviesopinie van het Internationaal Gerechtshof over de beperkingen van het vetorecht op grond van artikel 27(3) van het Handvest” en om de kwestie verder te bespreken.
(a). Zijn de gewoonterechtelijke regels voor de interpretatie van verdragen, zoals vastgelegd in de artikelen 31–33 van het Verdrag van Wenen inzake het recht der verdragen, van toepassing op het Handvest van de Verenigde Naties, en zo ja, hoe leiden de beginselen van te goeder trouw, doel en doelstelling en effectiviteit de interpretatie van artikel 27(3) van het Handvest in relatie tot de artikelen 1, 2(2) en 24? (b). In het bijzonder, kan het vetorecht in overeenstemming met het Handvest worden gebruikt wanneer het effect ervan de primaire verantwoordelijkheid van de Veiligheidsraad om internationale vrede en veiligheid te handhaven belemmert en acties verhindert die vereist zijn door jus cogens-normen?
Wat is de juridische betekenis van de zinsnede “een partij bij een geschil dient zich te onthouden van stemmen” in artikel 27(3) van het Handvest, inclusief: (a). De criteria voor het bepalen of een lid van de Veiligheidsraad een “partij bij een geschil” is onder Hoofdstuk VI; (b). Of het bieden van aanzienlijke militaire, economische of logistieke steun aan een partij bij een geschil een permanent lid een partij bij een geschil maakt die verplicht is zich te onthouden van stemmen, en zo ja, hoe?
(a). Beperken **jus cogens*-normen en universele verplichtingen, in het bijzonder artikel 1 van het Genocideverdrag en het gewoonterechtelijk internationaal recht met betrekking tot de verplichting om genocide te voorkomen, het juridische gebruik van het vetorecht? (b). In het bijzonder, in het licht van de jurisprudentie van het ICJ over reëel risico, wanneer ontstaat de verplichting om te handelen van de Veiligheidsraad en haar leden zodat een veto in strijd is met het Handvest**?
(a). Wanneer het vetorecht oneerlijk, in strijd met jus cogens-normen, of in strijd met artikel 27(3) wordt gebruikt, wat zijn dan de juridische gevolgen binnen het institutionele kader van de Verenigde Naties? (b). In dergelijke gevallen, kan de Veiligheidsraad of de Verenigde Naties het veto als zonder juridisch effect beschouwen, substantiële maatregelen aannemen, of het effect ervan negeren voor zover nodig om de verplichtingen van de Raad onder de artikelen 1 en 24 na te komen? (c). Wat zijn de verplichtingen van lidstaten onder de artikelen 25 en 2(2) van het Handvest wanneer zij worden geconfronteerd met een veto dat als ultra vires wordt verklaard?
Wanneer de Veiligheidsraad verlamd is, wat zijn de juridische gevolgen van het gebruik van het vetorecht in de situaties beschreven in kwesties 3 en 4, op grond van de artikelen 10–14 van het Handvest en de resolutie van de Algemene Vergadering A/RES/377(V) (Verenigd voor Vrede)?
(a). Hoe beïnvloeden artikel 26 van het Verdrag van Wenen inzake het recht der verdragen (verplichting om verdragen na te komen) en artikel 27 (onmogelijkheid om nationaal recht aan te voeren om niet-naleving van een verdrag te rechtvaardigen) het gebruik van het vetorecht door permanente leden wanneer een dergelijk gebruik de naleving van de verplichtingen van het Handvest of het Genocideverdrag verhindert? (b). Zijn het beginsel van misbruik van recht of de doctrine dat ultra vires-handelingen geen juridisch effect hebben van toepassing op het veto binnen het juridische kader van de VN, en wat zijn de gevolgen?
Handvest van de Verenigde Naties * Artikel 1(1): “De internationale vrede en veiligheid handhaven… en effectieve collectieve maatregelen nemen voor de preventie en verwijdering van bedreigingen van de vrede.” * Artikel 2(2): “Alle Leden… moeten te goeder trouw de verplichtingen nakomen die zij hebben aanvaard in overeenstemming met dit Handvest.” * Artikel 24(1): “Om een snelle en effectieve actie van de Organisatie te waarborgen, verlenen haar Leden aan de Veiligheidsraad de primaire verantwoordelijkheid voor het handhaven van internationale vrede en veiligheid en komen overeen dat… de Veiligheidsraad namens hen handelt.” * Artikel 27(3): “Bij besluiten onder Hoofdstuk VI en artikel 52(3) dient een partij bij een geschil zich te onthouden van stemmen.” * Artikel 96(1): “De Algemene Vergadering of de Veiligheidsraad kan een adviesopinie van het Internationaal Gerechtshof vragen over elke juridische kwestie.”
Verdrag van Wenen inzake het recht der verdragen (1969) * Artikel 26 (Verplichting om verdragen na te komen): “Elk verdrag dat van kracht is, bindt de partijen en moet te goeder trouw worden uitgevoerd.” * Artikel 27: “Een partij kan de bepalingen van haar nationaal recht niet aanvoeren om niet-naleving van een verdrag te rechtvaardigen.” * Artikel 31(1): “Een verdrag moet te goeder trouw worden geïnterpreteerd in overeenstemming met de gewone betekenis die aan de termen van het verdrag moet worden toegekend in hun context en in het licht van zijn doel en doelstelling.” * Artikel 31(3)(c): “Rekening moet worden gehouden met elke relevante regel van internationaal recht die van toepassing is in de relaties tussen de partijen.” * Artikelen 32–33: (Aanvullende middelen; interpretatie van authentieke teksten)
Verdrag ter voorkoming en bestraffing van genocide (1948) * Artikel 1: “De verdragsluitende partijen bevestigen dat genocide… een misdrijf is onder internationaal recht en verbinden zich ertoe dit te voorkomen en te bestraffen.”
Internationaal Gerechtshof – Bosnië en Herzegovina tegen Servië en Montenegro (vonnis, 26 februari 2007) * “De verplichting van een staat om genocide te voorkomen en de daaraan verbonden verplichting om te handelen, ontstaat op het moment dat de staat op de hoogte is, of normaal gesproken op de hoogte zou moeten zijn, van het bestaan van een reëel risico op genocide.”
Om het Hof te ondersteunen, wordt de Secretaris-Generaal verzocht een dossier voor te bereiden en in te dienen dat onder meer omvat: